Kun JIJ me niet helpen, was de strekking van de boodschap, die ik keer op keer toegespeeld kreeg vanuit de gevangenis.
Menigeen had van mijn broer geprofiteerd, terwijl ikzelf met maag- en darmklachten op bed lag en, broodmager, op een gegeven moment niet eens meer lopen kon.
Maar nu had hij niemand meer!
Ik vond het vreselijk dat mijn broer in de gevangenis zat, een regelrechte ramp. Hemel en aarde heb ik bewogen om hem eruit te krijgen. Hoeveel mensen ik ingeschakeld heb om dat te bewerkstelligen is niet meer na te vertellen, geen enkele moeite was me te veel. Zeker toen ik geruchten over een eventuele zelfmoord hoorde. Doordat ik op een ministerie gewerkt had en een serieus meisje was bovendien, kreeg ik veel gedaan.
Als ik me nu die dingen weer voor de geest haal, denk ik wel eens: mijn broer heeft een flink stuk van mijn jeugd opgegeten. Te ontkennen valt dat niet. Van de andere kant heeft niemand me natuurlijk ooit gedwongen om de dingen te doen die ik gedaan heb, behalve ikzelf dan.
Ik schaamde me zo voor hem dat ik bepaalde kringen zelfs de rug toekeerde.
Ook dacht ik meerdere malen in mijn leven dat ik afgerekend had met mijn broer, dat was natuurlijk niet zo.
In het begin van zijn gevangenschap mocht hij noch bezoek, noch post ontvangen. Naderhand is daar verandering in gekomen, werden de regels steeds soepeler en werd veel door de vingers gezien.
Op een dag ben ik met een overvalwagen de Amsterdamse gevangenis binnengesmokkeld, ik meen me te herinneren dat het de Levantkade was.
Ik lag, languit gestrekt, onderin, twee rijen soldaten tot aan de tanden toe gewapend, langszij boven mijn hoofdje.
- Muisstil blijven liggen, was het wachtwoord geweest en onder geen beding je mond opendoen.
Je mond opendoen! Tegen wie?
Zonder slag of stoot is ons Trojaanse paardje de gevangenis binnengereden en er ontstond een buitengewoon lacherig sfeertje toen een en ander aan het licht kwam. Een poosje later werd hij zelfs, o vreugde! overgeplaatst naar Scheveningen, waar ik hem tenminste regelmatig mocht opzoeken.
Wat me zo tegen de borst stuitte, was dat hij op zulk een laaghartige manier verraden was. Zo bestond er bijvoorbeeld een grammofoonplaat of een geluidsband, dat ben ik kwijt, waarop mijn broer gezegd zou hebben, met zijn stentorstem:
”IK gepakt worden na de oorlog, ben je belazerd! Ikred me wel!”
Die “uitgelokte” uitspraak, in het geniep opgenomen door zijn toenmalige beste vriend, gold als belastend materiaal.
Hij kan wel dronken zijn geweest, dacht ik, of grootspraak gepleegd hebben, mijn broer kennende.
Maar ik weet niet eens of er eigenlijk wel gebruik van gemaakt is ooit. Hoe dan ook, ik vond het maar een laffe en achterbakse streek, of het nu om een vrouwenkwestie ging, want daar draaide alles meestal om, of om jaloezie, of om beide.
Dus ging ik door met contacten leggen. Ook toen ik al bij de Jeugdkampioen werkte, postte ik brieven en belde ik mensen voor hem op.
Zijn leven kwam me voor als één groot theaterstuk dat hijzelf geschreven had. De enscenering ervan verzorgde hijzelf en hij speelde er ook nog eens zijn eigen, favoriete hoofdrol in.
Zelfs in de gevangenis kreeg hij het voor elkaar in de bibliotheek te mogen werken.
Gefascineerd was ik wel, maar toch ook al enigszins misprijzend, beide gevoelens namen evenzo goed bezit van me.
Om beurten vochten ze om een plekje.
Dat alles deed echter niets af aan het feit dat mijn broertje best wel talent had. Vroeger, thuis, toen ik nog een ukkie was, keek ik al belangstellend toe hoe hij in één middag met zo’n piepklein kristalletje een radio-ontvanger in elkaar knutselde en later vertelde hij me eens dat hij in minder dan vier en twintig uur een boek kon schrijven.
Dat is nog eens wat anders dan de vader van de Franse schrijfster Colette!
De vader van de Franse schrijfster Colette placht zich jaren achtereen elke middag terug te trekken in zijn tuinhuisje, waar hij onder geen voorwaarde gestoord wilde worden.
Want zijn droom was het om schrijver te worden.
Na zijn dood was een van de eerste dingen die men ging doen het tuinhuisje open breken.
Wat een meesterwerken hij zoal niet achtergelaten moest hebben!
Middag na middag had hij daar immers zitten zwoegen!
En wat vond men?
Allemaal planken, waarop naast elkaar gerangschikt:
Schriften, schriften en nog eens schriften.
En waarvan alle bladzijden leeg waren.
De onmacht iets op papier te krijgen.
Als dat geen tragisch leven geweest is!
Mijn broertje verging het anders.
Die was eerder geneigd te denken dat-ie Tolstoi zelve was.
TOLSTOI. Wie denkt er nou dat-ie Tolstoi is.
Overigens doet dat verhaal van een boek kunnen schrijven binnen 24 uur ook de ronde bij Georges Simenon.
Nee, dan Balzac! Die gooide, naar verluidt, al zijn handgeschreven pagina’s achteloos over zijn linkerschouder. En het was al lopende band werk! Zijn Comedie Humaine zou waarschijnlijk NOG omvangrijker geweest zijn als er in die tijd tekstverwerkers bestaan hadden!
Maar op een onwetend kind maken dergelijke beweringen echt wel indruk.
Met de delen 1 en 2 van De kruistocht van Generaal Taillehaeck had mijn broertje weliswaar een zeker succes d’estime weten te behalen in bepaalde kringen, maar Tolstoi, nee!
Mijn broertje was astrologisch gesproken een Tweeling, zijn ascendant was Waterman, iets teveel lucht, misschien?
© Marie-José VAN DEN HOUT
|