Bijgewerkt
1 Oktober 2009

Koos Verkaik, De Vriend


Een van Willem's jongere vrienden, Koos Verkaik, zelf een begenadigd auteur van vele, vele boeken, heeft zijn bewondering en respect voor mijn broertje’s talent tot uitdrukking trachten te brengen door middel van onderstaande herinnering, getiteld:
"Temidden van prutsers en klunzers ben ik gedoemd te leven!"


Het is met veel genoegen dat ik dit verhaaltje op deze site prijsgeef. Zie ook www.koosverkaik.com.

Marie-José VAN DEN HOUT


Temidden van prutsers en klunzers ben ik gedoemd te leven!

Ik herinner me nog goed wat ik de legendarische Willem W. Waterman vroeg, toen ik hem voor het eerst ontmoette. Ook zijn antwoord staat me in het geheugen gegrift.
"Hoeveel boeken hebt u nu eigenlijk al geschreven, meneer Waterman?"
"Wat gaat jou dat aan, snotneus? Melkmuil! Haha!"
En dat 'haha' klonk dan als een dubbele donderklap.

Het was begin jaren zeventig, ik was begin twintig en bevond me in het huis van Coen in de Jordaan. We hadden Willem midden op de dag snurkend en mompelend op de bank aangetroffen, waar hij zijn roes lag uit te slapen; telkens wanneer hij uitademde, schudde zijn walrussensnor vervaarlijk op en neer. Eenmaal wakker beweerde hij niet of nauwelijks geslapen te hebben. Hij had juist heel lang met een buitenlandse geheime dienst gebeld, waar wij verder geen vragen over dienden te stellen. Vervolgens stond de reus op om zijn sigaretten op te diepen uit de zak van zijn camelkleurige houtje-touwtje-jas die ergens op de planken vloer lag. Hij stak een sigaret op en inhaleerde met open mond zo diep dat de rook welhaast van onder zijn teennagels weer te voorschijn moest komen.

"Die vent is knettergek," dacht ik, maar tegelijkertijd werd ik overspoeld door een bijzonder gevoel dat vroeger veel mensen in het Wilde Westen moeten hebben ervaren wanneer zij iemand als Buffalo Bill hadden ontmoet en het hadden gewaagd hem aan te spreken.

Allebei omstreden figuren, overigens, wat ik hierbij even opmerk en waar ik het verder niet meer over zal hebben.

Willem W. Waterman, Willy van der Heide, Willem van den Hout, Den Bosch, 3 juni 1915 - Den Haag, 24 februari 1985. Den Bosch, ja, alles goed en wel, maar Willem pochte liever op zijn stijfkoppige Groningse afkomst.

Hoewel ik nog enige tijd in Willems ogen een melkmuil en een snotneus bleef en zo nu en dan zelfs een eigenwijze spandoekloper, groeide er een grote vriendschap tussen ons. Ruzie hebben we nooit gehad. Dat mag blijken uit de opdracht die hij schreef in 'Bob Evers belegert Fort B': "Aan Koos Verkaik, met wie ik in al die jaren (nota bene een medeauteur!) nog nooit hooglopende bonje heb kunnen krijgen, maar we geven de hoop niet op." Op dezelfde dag schreef hij in 'Arie Roos als Ruilmatroos': "Aan Koos Verkaik, die bij vlagen nog gekker is dan ik, en bij Allah - dàt wil wat zeggen!"

Mijn in die tijd snel groeiende fascinatie voor Willem laat zich gemakkelijk verklaren. Zo nu en dan kom je iemand tegen op je pad die blijk geeft van hoogbegaafde vermogens. Willem leek zomaar alle mogelijke belangrijke informatie uit zijn mouw te schudden, alsof hij encyclopedieën had gevreten en doorgeslikt, waarna ze een deel van hemzelf waren geworden. En dan nog zijn grote gave om te spelen met de Engelse taal (iets wat zijn zoon Paul lijkt te hebben geërfd). Zittend aan een tafel naast mijn bureau heeft Willem een van mijn eerste boeken zitten vertalen; Psychopark. Luid lachend om mijn sciencefiction fantasieën werkte hij dag in, dag uit achter zijn typemachine. Zonder drank. Wat ondanks zijn reputatie als zuipschuit had Willem natuurlijk wat alle schrijvers horen te hebben: een IJzeren Discipline.

Als hij aan zijn eigen boeken werkte, dronk hij, zoals hij het zelf uitdrukte, 'een domme pot thee'. Ik heb die pot zelf gezien. Hij was zo vaak gebruikt, dat er door de verzamelde kalkresten nog slechts een klein straaltje uit de tuit kwam.

We waren geen generatiegenoten. Zijn magistrale boek 'Toen ik een Nieuw Leven ging beginnen' speelt in de jaren vijftig - toen ik werd geboren. Toch was er in die jaren zeventig, de 'overlappende jaren' zal ik maar zeggen, veel dat we allebei min of meer op een zelfde manier moesten aanvaarden. Roeiend met de riemen van die tijd zat er niets anders op dan je teksten te schrijven op een typemachine. Computers waren er nog niet. We werkten allebei zo intensief en geconcentreerd, dat we de punten en de letter 'o' altijd dwars door het papier heen sloegen. We zwoegden op Triumphs en Adlers en Willem had een hekel aan A4 formaat en gebruikte vellen papier die een stuk langer waren. Om woorden zat hij nooit verlegen en daar pasten er meer op. Altijd carbonpapier tussen twee vellen, zodat je een kopie had.

Er was natuurlijk iets gemeenschappelijks, wat ons vaak bijeen bracht. Dat had alles te maken met uitgeverijen, met boeken, met bladen. Willem had een kamer in Amsterdam, ik zat op een redactie aan het Singel - Willem's huis stond in Den Haag, waar ik later op een redactie aan het Noordeinde zat.
Veel mensen herinneren zich nog een vaste uitspraak van Willem: "Ik een toneelstuk schrijven? Welnee, ik wóón immers in een toneelstuk!"

De figuranten die in colonnes opdraafden, zorgden er voor dat het in de meeste gevallen om een komedie ging.
"Temidden van prutsers en klunzers ben ik gedoemd te leven," verzuchtte Willem dan ook vaak.
Mijn stoet van wonderbaarlijke figuren paste perfect bij de zijne. Laat me op discrete wijze enkele figuren introduceren met wie ik te maken had en die Willem dus ook leerde kennen.
De uitgever die zichzelf oud voelde en na het drinken van een whisky of wat steevast begon te huilen om zijn droevig bestaan; de tranen spoten uit zijn ogen zoals men dat wel bij clowns kan zien.
De zakenman wiens bedrijven spontaan in brand leken te vliegen wanneer hij zelf op reis was. Een keer belde hij op vanuit Duitsland: "Wat hoor ik? Staat de drukkerij in brand?" Nadat hem verzekerd was dat die er gewoon nog stond, reageerde hij spontaan: "O, dan bel ik straks nog wel even terug."
De Duitse verspreider van bladen en boeken die in de oorlog boven Rusland was neergeschoten en zichzelf had beloofd van iedere dag een feestdag te maken wanneer hij het mocht overleven. Als ik hem ophaalde van Schiphol, was hij dronken. Kwam ik 's morgens naar zijn hotelkamer, dan zat hij al te drinken op de rand van zijn bed. Dat deed hij thuis ook - na zijn middagdutje dronk hij weer en na het avondmaal nog eens. Drie keer per dag kachel. Baas boven baas, dat moest zelfs Willem toegeven.
De advocaat die door louche omstandigheden zijn beroep niet meer mocht uitoefenen en voor boven genoemde zakenman listige brieven en wurgcontracten opstelde.

De psychiater die met revolvers schoot.
De twee Amsterdamse huisartsen die iedere vrijdagavond het weekend in kwamen luiden met sloten van hun favoriete medicijn: jenever.
"Ik wóón in een toneelstuk!"
Willem liet zijn komedie nooit tot een klucht worden.
Op gezette tijden was hij verdwenen en dan werkte hij in stilte.

Keihard.
Buiten zijn Bob Evers boeken maakte hij ook perfecte vertalingen.

Korte verhalen voor Loeb in Amsterdam, waaronder werk van Stephen King. Wonderbaarlijke boeken als Kosmonauten op de Sinaï, voor Gradivus in Den Haag.
Zat het werk er weer op, dan verscheen Willem in verschillende gedaanten en verschillende stemmingen.

Soms wankelde hij bij me binnen en ging dan brommend en grommend op zijn rug onder een tafel liggen:
"Ik moet even als een domme hond gaan liggen en alles wat er nu weer gebeurd is aan me voorbij laten trekken."
Of hij belde vanuit Den Haag:
"Ja zeg, luister eens, je spreekt met de Luitenant-Kolonel van de Generale Staf! Is het goed als ik op jouw kosten een taxi neem naar Amsterdam? Ik ben in uniform en weiger met het openbaar vervoer te reizen."
Nog geen twee uur later stormde er dan een totaal verbijsterde taxichauffeur binnen, die al gauw opzij werd geduwd door Willem W. Waterman in uniform.

Willem zat vol slimmigheidjes.

Vanuit de ramen op de redactie aan het Noordeinde keek je recht de Heulstraat in. Op een keer stond Willem vlak bij mijn bureau en keek naar buiten en vervolgens kort naar mij om te zien of ik soms ook naar buiten had gekeken. Dat had ik, maar dat wist hij niet; voor de etalage van een antiquair stond zijn vrouw, met wie hij ruzie had.

"Verrek zeg, Koos, moet je nou eens kijken wat een leuk wijf! Daar! In de Heulstraat, bij die antiquair!"
"Nou je 't zegt," zei ik.
En dan, na een korte stilte:
"Hoe is 't mogelijk! Dat is mijn eigen vrouw! Ha!"
Hij klopte op het raam, zwaaide en wenkte en even later zat zijn vrouw ook boven.

"Wat me nou gebeurt," zei Willem tegen haar.
Ze keek nog wat boos.

"Ach Koos, vertel jij het maar..."
Dat deed ik. Er brak een glimlach door en samen gingen ze weg - om ergens een domme kop koffie te gaan drinken.
Zo had Willem wel duizend handigheidjes. Maar op een keer zat hij toch in de nesten. En het had opnieuw te maken met zijn vrouw. Hij had lange tijd op zijn kamer in Amsterdam doorgebracht en wilde nu naar Den Haag. Daar, in het huis waar vrouw, zoon en dochter met een aantal schildpadden en katten woonden, had hij nog steeds zijn werkkamer. Daar moest hij heen, maar hij had geen sleutel en hij had grote onenigheid met zijn vrouw.

Als hij mij nu eens in de zaak betrok, sloeg hij twee vliegen in één klap. Mijn auto was handiger dan het openbaar vervoer. En hem zou de deur niet geweigerd worden, wanneer hij aankondigde dat hij een belangrijke gast had uitgenodigd. Ik vond het best, want ik moest toch naar huis en Zoetermeer ligt vlak bij Den Haag. Willem dronk zich moed in en belde naar huis. De truc werkte. Hij mocht naar binnen, omdat hij zijn belangrijke gast immers op zijn werkkamer wilde ontvangen waar hij allerlei boeken wilde laten zien. We parkeerden vlak bij zijn huis in Den Haag. Maar voordat we aanbelden, moesten we nog even strategisch de koppen bij elkaar steken. In een kroeg. Uiteraard. Vandaar belde hij nog een keer. Daarbij sprak hij zo luid, dat hij het bericht ook wel zonder telefoon door had kunnen geven. Na de nodige hartversterkingen ging het lopend naar zijn huis. Bij de deur hing een metalen naamplaat die vertelde dat hier een zekere Dr. McIverness kantoor hield, een Pre Adviseur in de Psychiatrie.

"Dat ben ik natuurlijk zelf. Je mag ieder beroep uitoefenen, zolang je dat Pre er maar voor zet."
Enfin, we werden binnen gelaten en dat voelde Willem als een grote overwinning. Dat moest uiteraard gevierd worden. Het werd nog gezellig ook en Willem was opvallend aardig tegen zijn vrouw - en zij tegen hem.

Opeens zei hij tegen me:
"Zo, en wat zit jij nou te denken, nu je hier zit en ons zo ziet?"
Ik haalde mijn schouders op en zei:
"Misschien geven jullie wel om elkaar..."
Willem stond op en begon onbedaarlijk te bulderen.
"Wat gaan we nou krijgen? Ga jij je bemoeien met mijn huwelijk? D'r uit, snotneus! Wegwezen!"
Er kwam nog een hele tirade achteraan. Hij had zijn doel bereikt en mij had hij nergens meer voor nodig.

Toen ik hem dagen later weer terugzag, werd er geen woord meer over vuil gemaakt.

Ik vroeg Willem wel eens of hij plannen had om een roman te schrijven. Heel veel mensen, waaronder ook ik, achtten hem in staat tot grootse literaire daden. Hij gaf me een keer een manuscript mee naar huis. Het was al oud. Op de eerste pagina's werd er over muziek gerept en daar wemelde het van doorhalingen. Oude jazzmuzikanten werden bekenden uit de periode van de rock and roll, die op hun beurt weer vervangen werden door recentere pophelden. Veel weet ik niet meer over het verhaal, maar het was wel goed. Geen idee wat er mee gebeurd is.
Natuurlijk was Willem op gezette tijden een zuipschuit - hij was zelf altijd de eerste om dat toe te geven. Maar hij had geniale momenten. En een monumentale serie als die van Bob Evers is iets om trots op te zijn. Er waren geen uitgevers die door de Luidruchtige Mythe Waterman heen prikten om de literaire figuur te vinden die zij aan het werk konden zetten, niemand vroeg hem om er eens rustig voor te gaan zitten en aan een manuscript te beginnen dat ons allemaal versteld zou laten staan. Het was er de tijd voor, hij had er de leeftijd voor, maar het kwam er niet van.

En opeens was Willem er niet meer...
Hij had me vaak verteld dat hij met een bootje de zee op zou gaan als hij zijn einde voelde naderen. Het zeil reven en dan maar dobberen, richting horizon, tot hij zijn laatste adem in de wind zou blazen.

Hij werd onwel op zijn werkkamer.
Van stoere zeebonk tot kamergeleerde...
Het had anders moeten lopen. Zo véél in zijn leven had anders moeten lopen!
Ik ben er ooit nog getuige van geweest hoe een uitgever een kinderboek van Willem kocht voor, omgerekend, honderd en vijftig euro.
"Dan heeft-ie een zuipcentje," vertrouwde de man me later toe.
Ik ben daar heel kwaad om geworden. Soms kon ik ook heel hard schelden.

Zo behandelde je Willem W. Waterman niet.
De boeken van Willem waren grote, zuivere parels, stuk voor stuk.
Maar het bijeen geschreven parelsnoer had verdomme een gouden sluiting moeten hebben!
Hoewel het ook wel interessant is om alleen maar te kunnen blijven gissen hoe het Opus Magnum van de Grote Meester er zou hebben uitgezien...

Koos Verkaik, Zoetermeer, 2006.

Free counter and web stats