Veertien jaar was ik toen de pipert de pijp uitging. Ik kwam fors in de problemen, en in opstand tegen de stief, die ik echt geen liefdevol hart toedroeg. Het beeld staat me nog voor ogen: In de grote salon hing een levensgroot portret van mijn eigen moeder. De stiefmoeder heeft het gepresteerd het voor mijn ogen te vernietigen! Ik neem aan dat mijn aversie, of haat, voor haar zich die dag in mijn binnenste geworteld heeft. De dag waarop mijn vader overleed heb ik geen traan gelaten. Huilen kon ik niet. De begrafenis, de uitgebreide koffietafel, alle genodigden plus een geduldig wachtende mededinger naar de hand van de stiefmoeder, ik vond het allemaal maar poppenkast.
Kort daarna liep ik voor de eerste keer van huis weg, naar Den Haag, naar mijn broer. Dit heeft zich verscheidene malen herhaald. Ik deed net alsof ik naar school ging, stopte een jurkje in m’n schooltas en wat ander kleinood en rende naar het station in
’s-Hertogenbosch.
Mijn eerste kennismaking met Den Haag was het aanzicht van het prachtige Bezuidenhout, badend in het zonlicht. Naderhand heb ik deze ervaring nog een paar keer willen herbeleven. Die mooie, lange Laan van Nieuw Oost Indië, het gezellige Overbosch, die brede straten. Wat maakt dat een wijk zo sfeervol is? Zo intiem aandoet en tegelijkertijd zoveel allure heeft. Zulke ruime huizen bezit en nog een warme uitstraling heeft ook..
Het Bezuidenhout, het was voor mij een van de mooiste plekken ter wereld, het kloppende hart van een wereldstad: Den Haag.
Na mijn drie vluchtpogingen uit het ouderlijk huis werd ik door de Voogdijraad in de kraag gegrepen en ondergebracht bij een tante in Voorburg. Na de oorlog vond ik een baan bij een ministerie in Den Haag, at tweemaal per dag warm en kleedde me eenvoudig, maar duur. Mijn aanbidders waren niet meer op de vingers van een hand te tellen, maar degenen aan wie ik toegaf wel. Na het ministerie solliciteerde ik bij de ANWB, waar voor de Jeugdkampioen een redactieassistente gevraagd werd.
Ik werd ontvangen door Johan Veeninga, later is hij redacteur bij het weekblad De Groene geworden. Hij had een prachtig hoog voorhoofd en razend intelligente, blauwe ogen.
- Waarom solliciteer je hier? was een van zijn eerste vragen.
- Omdat ik de journalistiek in wil.
Hoewel ik geen enkele specifieke kwalificatie had, behalve dan wat hij later een feilloos taal- en stijlgevoel zou noemen, scheen dit antwoord hem wel te bevallen. Na mijn eindexamen had ik steno moderne talen en Nederlands gedaan en natuurlijk kon ik blind typen. Het ideale Schoevers-meisje, als het ware..Veeninga was een hartstochtelijk liefhebber van de Nederlandse literatuur en had grote bewondering voor Eddy du Perron, vooral voor Het Land Van Herkomst, alsook voor de Franse schrijver Paul Léautaud, toen nog niet zo beroemd.
Hij sprak nooit zonder ironie en lachte om alles wat ik zei. Zelfs toen ik hem vertelde dat mijn broertje in de gevangenis zat en ik het plan opgevat had hem te helpen, eenvoudig omdat er niemand anders meer over was om dat te doen, bleef hij lachen. Ik was aangenomen.
Voor mij werd dit het begin van een leuke periode. Buiten mijn dagelijkse werk voor de Jeugdkampioen beoordeelde ik manuscripten die Veeninga ter inzage werden gegeven, moedigde ik jong talent aan, organiseerde ik voor de jeugd puzzeltochten door het hele land en nam ik de drie prijswinnars hiervan mee in een Piper Cub, sportvliegtuigje van de ANWB en de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor de Luchtvaart, een vliegtochtje maken boven Nederland. Ook schreef ik stukjes in de Jeugdkampioen, een dezer dagen vond ik zelfs een exemplaar terug, daterend uit Juli 1948 en waarvan ik kennelijk ook het redactionele gedeelte voor mijn rekening genomen had..
“Zo behoort onze wedstrijd in het werven van nieuwe jeugdleden dus weer tot het verleden”, schreef ik hierin.”” Hoewel ons ideaal (iedere lezer en lezeres van de Jeugdkampioen minstens één nieuw jeugdlid!) op geen stukken na bereikt is, zijn we over het resultaat niet ontevreden”.
Ook het meer opvoedkundige gedeelte nam ik voor mijn rekening in een wervend artikel, met als kop: behandel de fietsen met zachtheid!
Op een dag overhandigde Veeninga me heel plechtstatig een gedicht van zijn hand, dat hij de avond ervoor geschreven had en dat hij mij lachend voordroeg:
Het heette gevangenisbinnenplaats en sloeg natuurlijk op mijn broertje:
Het begon als volgt:
Onwrikbaar werd de onmetelijkheid
Hier aan de ribben opgehangen
Van voegen, dakrand, tralietangen
En tot dit ene blok herleid.
Ik werd er behoorlijk triest van, want ik kon niet altijd even goed tegen zijn bijtende ironie.
Toch werden we vrienden.
© Marie-José VAN DEN HOUT
|