Tanger is een rovershol, had je ergens gelezen.
Tegenwoordig maakt het keurig deel uit van het Koninkrijk Marokko, maar begin jaren vijftig was het nog een vrijhaven.
Gelegen aan een prachtige baai aan de Noord-West punt van Afrika, bestond de stadsbevolking er voor het overgrote deel uit Moren (zo’n 100.000), waarvan 80.000 Moslems en 20.000 Joods. Voorts zo’n 17.000 Spanjaarden, ruim 3.000 Fransen, ongeveer 1500 Engelsen en een handje vol Amerikanen, 200 misschien.
Kranten verschenen er in het Frans, Spaans, Engels en natuurlijk Arabisch. Ook de radioprogramma’s werden uitgezonden in die talen.
De administrateur, eigenlijk burgemeester, was een Nederlandse diplomaat, de geopolitiek een overste uit het Belgische leger.
Je hebt je eens laten vertellen dat de oorspronkelijke naam van Tanger teruggaat tot de Griekse Mythologie. Volgens een sage zou de stad genoemd zijn naar Tinga, de ontrouwe weduwe van Antaeus, die kracht putte uit zijn aanrakingen met de aarde. Op zoek naar de appelen van de Hesperiden, tilde Heracles Antaeus eens op, zodat deze laatste geen contact meer met de aarde had. Op die manier slaagde hij herin Antaeus hoog in de lucht te wurgen.
Tinga en Heracles kregen daarop een zoon, die zij Sophax noemden. Hij was het, die de stad bouwde en haar Tingis doopte.
De gouden appelen van de Hesperiden, die Heracles naar Griekenland moest brengen, zouden sinaasappelen geweest zijn.
In de kleine, onbeschutte have wemelde het van de schepen en van de witte djellaba’s. Terwijl je langzaam de loopplank afliep, vochten jonge, luidruchtige Arabieren om het hardst je handbagage te mogen dragen.
En terwijl je voet aan wal zette, keek je opnieuw naar de baai met haar vele slangenbezweerders.
Wat een kleurrijk spektakel!
En ineens wist je het heel zeker: JE HAD JE VERGIST.
Een vreselijke gewaarwording.
In de taxi vertelden jouw vrienden, bij wie je tijdelijk logeerde, dat ze een grote villa gehuurd hadden in een buitenwijk, waar ze vierhonderd gulden per maand voor betaalden. Toen jullie er arriveerden, kon je je ogen haast niet geloven, zo prachtig gelegen was het, tegen die bergen.
Veel later heb je begrepen dat deze huurprijzen zo hoog waren door het ruimtegebrek, ondanks het feit dat men er in razend tempo bouwde.
Tegelijkertijd was alles in handen van speculanten, die door onderlinge afspraken de huurprijs kunstmatig op dat peil hielden. Die prijzen te handhaven was niet zo moeilijk, aangezien het aantal mensen dat zich dagelijks in Tanger vestigde nog steeds groeiende was.
Iedereen nam het op de koop toe en beschouwde het maar als een soort belasting, want het echte woord belasting kende men er niet.
Eenmaal binnenshuis, knielde je op de grond en zei, je hoofd in de schoot van je verre van intieme vriendin leggend:
- Ik heb me vergist, Beth! Nu al heb ik heimwee! Wat een stommiteit heb ik begaan!
En huilde.
O! Land van Herkomst! O! Vestdijk! O! Gebroeders Karamazov!
In de lounge van een deftig hotel in Den Haag hadden Peter en jij amper een dag of veertien ervoor, een borreltje gedronken, het huisorkest had “Wiener Blut” gespeeld.
- Nu ga je wel naar Tanger, had Peter toen gezegd, met nadruk op het laatste woord, maar mag ik vragen heb je eigenlijk wel een retourtje op zak?
- Nee, had je geantwoord, een retourtje heb ik niet. Een retourtje vind ik een walgelijk idee, in- en inburgerlijk.
- Nou, had Peter er alleen nog maar luchtigjes aan toegevoegd, dat lijkt me toch niet zo slim. Het is maar een idee.
Vanuit Den Haag was ik een paar dagen later met de trein naar Marseille vertrokken, vandaaruit was de reis verder gegaan met de boot.
Op 10 februari 1952 arriveerde je in Tanger.
Op het dek van de Franse passagiersboot ‘le Djenné’ keek je je ogen uit, een boek van Vestdijk onder de arm geklemd...
Op de kade stonden je vrienden je op te wachten.
Zo gauw je hen zag wist je dat je je weer eens vergist had.
Het gaf je een buitengewoon triest gevoel.
© Marie-José VAN DEN HOUT
|