Zo vergat je je broer! Hoe kun je DAT nou schrijven!
Je banjerde dan wel rond in in die wondere wereld van kleuren en geuren, die Tanger in die jaren was, tussen mannen in lange djellabah’s en blootvoetse Berbervrouwen die zich met hun koopwaar naar de Soco begaven, je liet je de toekomst voorspellen door een oudere medicijnman met een vuurrood hoofddeksel op in een of andere Soco, je genoot zo nu en dan van het prachtige strand en natuurlijk van het zwemmen in de Middellandse Zee, al deze dingen en nog veel meer namen echter niet weg dat je je nog steeds niet had ontdaan van je eigen toch nog jonge verleden, en van je heimwee naar je leventje in Den Haag. Greta Garbo wilde graag van alles zijn behalve Garbo, las je onlangs ergens, overal deed ze zich anders voor. De ene keer noemde ze zich Miss Karen Kund, dan weer Jane Emerson, of Miss Emily Clark, of Mary Holmquist, of soms Gussie Berger. Géén Garbo. Zo erg was het met jou nou ook weer niet gesteld. Maar je had er heel wat voor over gehad als je niet als zusje van WHM van den Hout geboren was geweest, alias Willem W. Waterman, alias Willy van der Heide, alias Victor Valstar, alias Sylvia Sillevis, alias Victor H.Huitink, alias Victor Appleton, alias Zsa Zsa Ferguson, allemaal pseudoniemen van je broertje. Je hele leven had je nu zowat aan Marthe verteld, de vroegtijdige dood van je beide ouders, je materialistische stief, je uitheemse broer, de oorlog, de hongerwinter, de “kat in de zak”, het prachtige Bezuidenhout in puin, het witbrood dat als manna uit de lucht kwam vallen en tenslotte jouw eigen paard van Troje of hoe je de gevangenis binnengesmokkeld was om je broertje te redden. Om over je mislukte huwelijk nog maar te zwijgen. Opgegroeid met twee macho broers, van wie je nooit mocht klagen, en met een groot leeftijdsverschil ook dat nog, was het de eerste keer van je leven dat een vrouw met zoveel belangstelling naar je luisterde, het was als zalf op de wonden.
- Zullen we ‘ns wat van Marokko gaan zien, stelde Marthe voor, waarschijnlijk hopend je hang naar Nederland enigszins te kunnen temperen.
- Uiteindelijk kunnen we het ons financiëel best wel permitteren.
Nou, daar had je wel oren naar, want van het echte Marokko had je nog niet veel gezien. Jullie moesten echter nog heel wat afpraten met jullie respectievelijke werkgevers, want noch Marthe noch jij hadden een arbeidscontract en over vakantie was al helemaal nooit gesproken.Toen jullie dat dan eindelijk voor elkaar hadden, besloten jullie de boot te nemen naar Casablanca, en vandaar uit met de trein door te reizen naar Rabat en Marrakech.
Casablanca, oftewel WITTE HUIS, economische motor van Marokko en centrum van het zakenleven, maakte nou niet direct een onuitwisbare indruk op je. Zittend op het terras van de ‘Roi de la Bière’(eigenlijk is het om je dood te lachen) keek je naar de voorbijgangers en de passerende auto’s, een door elkaar heen slalommende en onafgebroken stoet voertuigen met op alle kruispunten dikke rijen wachtenden. Wat een verschil met Tanger, alleen al het Place de France, middenin het centrum en dat 78 meter hoge gebouw ‘Liberté’genaamd, van 18 etages!Jullie logeerden er bij een radiofan van Marthe, een wat oudere vrouw, die jullie uitgenodigd had, en wier huis gelegen was in ANFA, het westelijk gelegen residentiële gedeelte van Deir el Beida, Arabische naam voor Casablanca.
In Rabat, waar niets echt lelijk is en waarvan de meeste bewoners vooraanstaande mensen waren, hadden de goudkleurige ruines je meteen in hun ban. Het is generaal Lyautey geweest, de eerste resident-generaal, die zich in Rabat vestigde en er meteen nieuwe wijken liet bouwen. Hij had haarbij de volledige scheiding van de Europese en van de oude stadsdelen (medina) voor ogen. Door de onafhankelijkheid van Marokko in 1956 werd Rabat toen automatisch de definitieve hoofdstad. Jullie bezochten er het kerkhof, waar de graven geen grafzerken hebben, zoals in Nederland, maar een kleine, verticale steen. En zover het oog strekt, zag je tot aan de Atlantische Oceaan allemaal van zulke witte stenen van ongelijke hoogte. De stad, waar generaal Lyautey dus geleefd heeft en waar hij tenslotte ook overleden is, is tevens residentie van de sultan van Marokko, die daar in een prachtig, spierwit paleis woont. De stad heeft als het ware drie rode vlekken: LES OUDAIAS, CHELLA en, de hoogste van allemaal, LA TOUR HASSAN. Als je vandaar uit naar de andere kant van de rivier kijkt, zie je een eveneens spierwitte médina de Salé. Want elk jaar worden de huizen er opnieuw gewit. Het duo Rabat/Casablanca wordt weleens vergeleken met Washington/New York; het een stil en stijlvol, het ander een gekkenhuis.
En over de sprookjesstad Fès, die je volgens Carmiggelt alleen kunt beschrijven met kleurkrijt, die jij dus maar het zwijgen toe.
Maar open ging je hart pas goed toen je Marrakech, la ROUGE, zag. Zo genoemd naar de vele, uit rode leem opgetrokken huizen. Zelfs gebouwen van steen, zoals LA KOUTOUBIA, zijn er nog roodgekleurd. Het dak van deze moskee, een van de mooiste van heel Afrika, is rond en groen, ereprijzen gouden kogels en de minaret ervan is net zo hoog als de torens van de kathedraal in Parijs. En alwie zich een beeld wil vormen van de pracht ervan, maar niet zo ver wil reizen, kan ook de Giralda in Sevilla gaan bekijken. Het is een nauwgezette replica van de Koutoubia en minder ver.
Alle elementen waren verenigd om van deze reis een onvergetelijk iets te maken, want in Marrakech waren jullie te gast bij jonkheer Albert Egret de Tupigny, een vroegere aanbidder van Marthe’s moeder. Hij bracht jullie onder in het beroemde hotel LA MAMOUNIA, nog steeds een van de meest luxe hotels in dit werelddeel, en misschien wel van de wereld. Vele grootheden hebben er gelogeerd, Winston Churchill bijvoorbeeld, bracht er vaak de kerstdagen door. Egret nam jullie mee langs lange lanen met sinaasappelbomen en toonde jullie de hoge pieken van het Atlasgebergte. Jullie zwierven met hem door paden met palmbomen en bloemen, nergens had je zoveel bloemen bij elkaar gezien.
Ook vertelde hij jullie iets over de oorsprong van Marrakech. In de elfde eeuw waren krijgszuchtige lui, gekleed in het blauw en hun gelaat bedekt met de litham (gelaatsluier) als het ware uit het zand van de woestijn gerezen en over de bergen naar de grote vlakte getrokken. Ze hadden zich er min of meer gevestigd, de naam MARRAKECH was geboren, wat betekent MARCHE VITE = LOOP VLUG, want het was raadzaam niet te lang bij hen in de buurt te blijven rondhangen.
In 1912 verloor, onder Frans protectoraat en door toedoen van generaal Lyautey, Marrakech definitief de status van hoofdstad van Marokko. Destijds was Marrakech een pleisterplaats voor de karavanen op hun reisroute naar de Sahara. Vandaar dat de eerste soeks per gilde geordend waren opgesteld. Tegenwoordig zijn deze echter niet meer van elkaar te onderscheiden en vanaf het Jemaa-el-Fna plein begint dan ook de wirwar van straatjes, mestal overdekt met riet, tegen de zon. Alle denkbare artisanale ambachten zijn hier vertegenwoordigd. Overal in Marokko zie je geometrische en schitterende mozaïek afbeeldingen, maar Marrakech slaat alles. De sprookjesachtige ligging van de stad, met op de achtergrond de bergtoppen van het Hoge Atlas gebied, de vele moskeeën, de oude stadsmuren, brede boulevards en de grote, overdekte medina, met haar beroemde place El Fnaa, vol slangenbezweerders, musici en de vele dansgroepjes vormen er ’s avonds een adembenemend schouwspel.
Egret was een bijzonder elegant geklede man en erg tenger. Hij verplaatste zich nooit zonder een schietklaar pistool dat hij in een halter onder zijn colbertjasje droeg. Op een middag, gedurende de lunch, liet hij het jullie zien. Hij was de meest voorkomende en geletterde gids die jullie je konden wensen. Zo herinner je je nog hoe hij jullie de Place Djemma el Fna toonde, waar vroeger alle doodsvoltrekkingen plaatsvonden. De naam betekent dan ook HERENIGING DER DODEN. Ook nam hij jullie mee naar de Tombeaux Saadiens, de vorstengraven met een gewelf van zwart cederhout!
Op een dag gaf hij zijn chauffeur opdracht jullie naar het eveneens rode, maar nog zuidelijker gelegen Ouarzazate te rijden.
Ik heb een verrassing voor jullie in petto, zei hij, zich tussen jullie in vlijend op de achterbank van de limousine, ik denk dat jullie dat wel zullen waarderen.
Ditmaal was hij gekleed in een lange, witte djellâba, aan zijn voeten droeg hij muiltjes van geelgekleurd leer, babouches geheten. Zo uitgedost leek hij forser en imposanter dan in zijn maatpak van Europese snit. Bij aankomst gingen jullie eerst ergens muntthee drinken, verkondigde hij. Deze werd geserveerd door jonge Arabiertjes en kwam uit een veelkleurige, grote kan. Het hete en zoete spul werd heel hoog en zwierig ver boven het glas uitgeschonken, zodoende kwam het met een plons in de theeglazen terecht. Terwijl jullie daar nog zaten, zag je dat hij een bijna onmerkbaar teken aan een van de geduldig wachtende Arabische bedienden gaf. Op jouw beurt wachtte je op wat komen ging, toen hij jullie uitnodigde hem naar buiten te volgen. In mijn herinnering liepen we naar de rand van een grote plaats, waar hij jullie aandacht vestigde op een zestal ruiters te paard, die zich verder op het plein, keurig op een rij, naast elkaar bevonden, het gezicht naar jullie toegewend. Ze droegen blauwgekleurde gewaden, met om het hoofd een tulband.
Let goed op, jullie! zei Egret tegen Marthe en jou, en hief een arm omhoog.
Hierop zetten al zes de paarden zich in beweging en kwamen in volle galop recht op jullie afstevenen. Het waren volbloed Arabische hengsten, nerveus en rank. Ze schoten als pijlen voorwaarts, hun trappelende hoeven gaven een roffelend en aanzwellend geluid en deden op de hele plaats een grote stofwolk opwaaien. Automatisch deed je een stap achterwaarts, maar als bij toverslag zwenkten ze halverwege linksaf. En opeens hieven alle zes de ruiters gelijktijdig hun extra lange geweren rechtstandig omhoog en losten als één man een schot in de lucht.
EEN SPROOKJE!
Ademloos keek je toe.
Dit is wat ik jullie wilde laten zien, zei Egret, voldaan.
Normaal gesproken, legde hij uit, toen we al op de terugweg waren, zijn ze met z’n twaalven of zo. Maar ik dacht dat jullie zo ook al een aardige indruk kregen.
Nog steeds kon je geen woord uitbrengen, zo onder de indruk was je van het spektakel.
Zie je, vervolgde hij, zo reden de vroegere Touaregs nu, dat bedoelde ik toen ik jullie probeerde uit te leggen hoe Marrakech is ontstaan. Het waren echte krijgers. Alleen hun ogen waren zichtbaar.
Dat jouw moeder niet met die man getrouwd is, zei je even later op de dag tegen Marthe in jullie hotelkamer, op een leren gezeten, waarin La Mamounia gegraveerd stond.
Ze is Egret pas tegen gekomen toen ze al hoog en droog met mijn vader getrouwd was, pruilde Marthe terwijl ze zich zat op te maken. Ze heeft hem in Vichy ontmoet toen ze er ‘n keertje aan het kuren was. Desondanks heeft hij haar meerdere malen ten huwelijk gevraagd. Hij heeft haar vaak gesmeekt of ze niet wilde gaan scheiden…
En hij is nooit met een ander getrouwd? Interrumpeerde je haar.
Nooit, antwoordde Marthe, niet zonder trots. Hij bezit zowat de helft van alle grond hier en schijnt heel goed te zijn voor alle Arabieren die bij hem in dienst zijn.
Ze correspondeerden nog steeds samen, haar moeder en hij.
IK VERLANG NAAR NIETS DAT VOORBIJ IS TERUG, beweerde de schrijver W.F. Hermans ooit. Maar deze ervaring zou je nog wel eens een keertje willen herbeleven!
© Marie-José VAN DEN HOUT
|