Gedurende de hongerwinter van 1944-1945 logeerde ik bij een tante in Voorburg. En terwijl in Jalta drie doorvoede heerschappen genoeglijk de wereld zaten te verdelen, was het nog bezette deel van Nederland volkomen van diezelfde wereld afgesloten. En zakten de mensen er uitgemergeld in elkaar. Sommigen van hen zouden nooit meer overeind komen.
Ikzelf, net zo bleek en mager als de rest, snakte ook naar iets eetbaars. Ik had net kennis gemaakt met een figuur die zichzelf een groot schrijver noemde, een soort Miskend Genie, wiens vrouw de kost verdiende door op een kantoortje te sabbelen. De fratsen die hij uithaalde! Zo huurde hij, bij tijd en wijle, een fakir, plus een klein zaaltje, waarin hij een tiental rijen houten stoelen plaatste. Op het kleine, verhoogde podium zaagde de fakir dan mensen doormidden, die zich in een soort ton bevonden. Een andere 'happening' bestond eruit dat onze schrijver vrijwilligers uit de zaal onder hypnose placht te brengen. 'Voel jij daar niets voor?' vroeg hij me 'n keertje. 'Waarvoor? Me door laten zagen?' 'Je door mij te laten hypnotiseren natuurlijk. Mag je daarna bij ons eten.'
Braaf speelde ik het spel mee. Tegen iedereen die het maar horen wilde, vertelde hij vervolgens dat hij zelfs mij PLAT gekregen had, zoals hij het zo fijntjes uitdrukte. 'Het gaat er om wie de sterkste geest heeft', voegde hij er aan toe.
Op een dag vertelde ik hem de waarheid. 'Ik heb gesimuleerd', zei ik, 'net gedaan alsof.'
Hij werd bevangen door zo'n hevige woedeaanval dat hij ter plekke alle distributiebonnen van zijn vrouw en hemzelf aan flarden scheurde. Nu hadden ze helemaal niets meer te eten. Een voor mij speels en onbeduidend voorvalletje had voor hem een heuse krachtmeting betekend. 'Als JIJ me een kat brengt, zorg ik voor de rest en mag je nog mee eten ook' siste hij me 'n poosje later in het oor. Want Zuid-Nederland was dan wel bevrijd, wij in het westen stierven van de honger.
Mijn tante, dacht ik, mijn tante heeft een kat. 'n Poosje lang hield ik het dier in de gaten en op 'n dag na in het schuurtje 'n jute zak gevonden te hebben, heb ik de kat er in gestopt, heb de zak over mijn rug geslagen en ben er dwars mee door de weilanden, richting Den Haag, gelopen. Mijn gastheerschrijver had een etage in de Stuyvesantstraat, vlakbij de Van Imhoffstraat waar mijn broer woonde. Het was een lange afstand over een kale vlakte. Plotseling klonk er geronk in de verte. Er kwam een formatie Engelse spitfires aanvliegen, ze scheerden rakelings over mij heen. De kat krabde en miauwde. En toen opende een van de vliegtuigen het vuur. Elke emotie scheidt in het lichaam 'n zekere stof af. De angst maakte dat de shot adrenaline bij mij heel bloedstollend werkte en ik kreeg een visioen uit mijn kinderjaren. De zachtglooiende heuvels met wit zand in het bos van Nuland. Groene bomen met ertussen verscholen een meertje. De paarse heidevelden van De Peel. De blauwe regen met de zware trossen naast mijn eigen kamer in het ouderlijk huis en waarvan de geur bij zonsondergang binnendrong door het openstaande raam. En terwijl ik zo onverschillig mogelijk doorliep, floten de kogels me om de oren. Een gedeelte van mij liep daar met die kat in de zak, een ander vertoefde elders.
Dichtbij de rand van Den Haag aangekomen, zag ik plotseling de gestalte van zanger-imitator Jos Windt, een hele bekendheid toen, als een pijl vanachter een talud te voorschijn schieten. 'Jij hebt ook stalen zenuwen zeg' schreeuwde hij.
Later in mijn leven heb ik nog vaak aan dit voorval teruggedacht. Vooral aan de uitdrukking STALEN ZENUWEN. Intussen hing mijn broer de gevierde schrijver uit en ging door met feestvieren, geheel in de stijl van zijn boek Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen?
Omdat zijn eerste boek Amerika filmt al 'n paar jaar eerder verschenen was, verkeerde iedereen in de veronderstelling dat hij daar ook echt geweest was.
Een dag na de bevrijding werd mijn broer van zijn bed gelicht op zijn woonboot, in Amsterdam. Verraden door zijn beste vriend.
Wie zei dat je in deze tijd ook niet huilen kon?
© Marie-José VAN DEN HOUT
|