Tussen mijn eerste aanbidders bevonden zich twee jonkheren. Van Jan, de oudste van een adellijke familie die dichtbij ons ouderlijk huis woonde, kreeg ik op een goeie dag via via een boodschap dat zijn zuster me dringend wilde spreken. Ik zal een jaar of dertien geweest zijn, toen ze me bij deze gelegenheid nogal plechtig toesprak.
- Mijn broer Jan, zei ze, mijn broer Jan heeft jou uitgekozen als zijn fiancée.
Ik herinner me nog zo verbouwereerd te zijn geweest, zo overrompeld door de manier waarop het een en ander werd meegedeeld (tegenspraak of gesputter werd gewoon weggewuifd) dat ik niet wist of ik er om lachen moest of niet. Ik werd namelijk opgevoed door een strenge, autoritaire vader, met twee opstandige broers waarvan de oudste, Willem, op zijn manier trachtte me een andere dan de doorsnee burgermans moraal bij te brengen, door me bijvoorbeeld het volgende dilemma voor te leggen:
- Als je kunt kiezen tussen een gulden en een kwartje, wat kies je dan?
God, dacht ik dan, als ik een gulden zeg ben ik hebberig en een prul, maar zeg ik een kwartje dan ben ik natuurlijk een nul, hoe kan iemand zulke domme vragen stellen? Ik was toen amper zes!
Ik bleef me tenslotte verbazen over hoe mensen de dingen stelden.
- Uh, zal ik wel geantwoord hebben, hoe bedoel je?
- Nou gewoon, jij bent nu de fiancée van mijn broer Jan.
- Je bedoelt dat we nu officieel verloofd zijn, en dat wij later gaan trouwen?
- Maar natuurlijk domme meid! En hij heeft me opgedragen het in eigen persoon aan jou te komen vertellen.
- Maar… we kennen elkaar niet eens goed, we zien elkaar alleen maar ‘ns zo af en toe.
- Ook daar komt verandering in. Van nu af aan, omdat je nu zijn officiële verloofde bent, komen er afspraakjes, het is inderdaad de hoogste tijd dat jullie elkaar beter leren kennen.
Met verbazing en kloppend hart zag ik Jan vanaf die dag nu en dan langsrijden, met wapperende stropdas op een fiets met versnellingen. Ikzelf had een terracotta fiets, gekregen van de pipert voor mijn verjaardag, maar ik vond die van hem veel mooier.
Dat beeld van die wapperende stropdas staat me zelfs nu nog heel levendig voor ogen. Een donkere, gebreide stropdas was het, op een wit overhemd. En dit alles op een zwarte fiets!
Welaan, de jaren verstreken, er zijn een of meerdere afspraakjes tussen Jan en mij georganiseerd – het was allemaal heel romantisch en spannend – mijn ridder was hij als hij weer eens zwaaiend en met veel zwier langs kwam fietsen.
Maar het beviel me allemaal toch niet zo en ik werd nogal ongedurig en opstandig. Waarom mij niet met rust gelaten als ik hem toch nooit zag? En toen gebeurde het!
Er werd gefluisterd dat ik goede relaties had met ene Jan Van Der D.
Nu, vonden allerlei school- en andere vriendjes en vriendinnetjes, dan moest ik hen maar eens wegwijs maken in die zalige tuin van hem, waar zulke overheerlijke dingen groeiden en zomaar voor het oprapen lagen, met name tamme kastanjes, een heuse Hof van Eden.
Nou, dat kon ik natuurlijk wel, mijn tweestrijd heeft niet zo lang geduurd, want ik voelde me danig in de maling genomen.
Op naar die mooie tuin met z’n allen!
Het was een zonnige zomermiddag daar in Hintham.
Via de achteruitgang begeleidde ik de halve Bossche schooljeugd om, samsam, kastanjes uit de tuin van mijn aanstaande schoonvader te gaan pikken.
Maar daar stond pap ons zowaar al op te wachten, verscholen achter een boom met een heus peper- en zoutpistool!! Gewaarschuwd door wie??
Ik zie mezelf nog rennen! Was de allerlaatste van de groep, ik dekte onze terugtocht zoals dat heet, tjonge jonge wat liep ik met m’n lange benen!!!
- Paf, paf!! hoorde ik achter mijn rug. Schoonpapa haalde me net niet in, maar het was wel kiele kiele geblazen, want lopen kon hij ook!
Aan het eind van het landweggetje dat naar de achteruitgang van die schitterende tuin leidde, woonde een stel, waarvan de vrouw met beide armen, wijd gespreid, probeerde ons de weg te versperren.
- Ik ken ze allemaal meneer Van Der D!! schreeuwde ze, al-le-maal!!
- Tjonge, jonge, dacht ik nog, daar zwaait me wat thuis, want mijn vader was geen krent als het ging om het opgeven van strafwerk.
Ik heb er nooit meer iets over gehoord!
© Marie-José VAN DEN HOUT
|