Bij mijn weten banjert er in heel Nederland geen tweede veelschrijver rond van het formaat van mijn broertje. Ook nu, anno
2008, niet.
Niets was hem te min.
Zo publiceerde hij talloze artikelen in de HAAGSE POST (als ghostwriter voor Hasse Luberti) –
In het weekblad MARGRIET, als Sylvia Sillevis –
In het weekblad BOULEVARD en in het blad RECHTSOM, als Victor H. Huitink, voorts in het Belgische blad DE POST. In het Vlaamse sexblad CASH als de sexuoloog Dr. P.G. Van der Woude, en onder de naam Joke Raviera in het sexblad CANDY.
Het is maar een greep.
Al in 1938 had het Nederlandse Boekhuis te Tilburg de humoristische avonturenroman EEN WOESTIJN RAAKT ZOEK uitgegeven en werd de ERFENIS VAN EEN ZONDERLING ooit in België gepubliceerd. (de Palm, Antwerpen) –
In 1970 zou er van zijn hand een 'sous-realistisch proefstuk in klankkleur, ritme en plastiek' verschijnen: DE ROOF VAN DE SABIJNSE MAAGDEN.
Een tweede druk ervan verscheen in 1985 bij de Bosbespers in Oosterbeek.
Weer later publiceerde m’n broertje, samen met de hedendaagse auteur Geerten Meijsing, onder het pweudoniem JOYCE & Co. Dit alles buiten zijn andere werk, waaronder de bekende Bob Evers-serie, geschreven onder het pseudoniem Willy van der Heide.
Dit lijstje is echter nog maar een aanzet en verre van compleet! Nog dagelijks duiken her en der verhalen en artikelen op van zijn hand, om nog maar te zwijgen over zijn talrijke vertalingen, daar bestaan hele lijsten van.
En we hebben het nu even niet over de vele bekende werken van hem, zie allerlei Bob Evers-sites hierover!
Ik schrijf VOORJAAR 1985 en woon opnieuw in Nederland.
Het is vrijdagmiddag en ik zit heel ontspannen in Pulchri Studio, aan het Lange Voorhout, in Den Haag.
Een bevriend kunstenaar kuiert naar binnen, stevent op me af en zegt rustig:
Weet jij eigenlijk wel dat jouw broer is overleden?
Een fractie van een seconde denk ik nog dat hij om een praatje verlegen zit en een grapje maakt.
Maar dan dringt langzaam maar zeker een soort duizeligheid m’n hersenpan
binnen.
Twee maanden eerder had m’n broertje zich plotseling niet zo goed gevoeld.
En was, op weg naar het ziekenhuis, overleden.
Geen voorpagina-nieuws, derhalve.
Behalve het NRC van 2 april van dat jaar (achterpagina), plus drie jaar later, om precies te zijn op 6 augustus 1988, een tweede artikel, heeft, bij mijn weten, geen enkele krant er destijds nog aandacht aan
besteed.
Maar we leven nu in 2004 en we beleven een hele hype wat betreft de Bob Evers-boeken, maar ook verschijnen er regelmatig nog artikelen over hem.
Zo heeft Adriaan Venema, in zijn deel 3A van: SCHRIJVERS, UITGEVERS EN HUN COLLABORATIE - DE KLEINE COLLABORATIE geheten, toch weer ruim twaalf pagina’s aan mijn broertje gewijd.
VENEMA citeert uitvoerig Martin van Amerongen (de inmiddels overleden hoofdredacteur van DE GROENE AMSTERDAMMER), heeft het over het gezwollen taalgebruik vol zelfverzonnen woorden van mijn broertje (waarin hij een opvallende gelijkenis zou vertonen met Koos Speenhoff) – gaat uitgebreid in op het redacteurschap van mijn broertje bij DE GIL en schenkt veel aandacht aan de delen 1 en 2 van DE KRUISTOCHT VAN GENERAAL TAILLEHAECK. Zijn roman over de volkomen ontoereikende wijze waarop het Nederlandse leger de oorlog werd ingestuurd.
'Daarin vertoont de roman veel overeenkomsten met DE VLAM IN DE PAN, van Roothaert', schrijft Venema.
Een hele verhandeling en dit alles 45 jaar na dato!
Maar zie hier een andere auteur met opmerkelijke uitspraken:
Geerten Meijsing: - (Arbeiderspers, Amsterdam,) over mijn broertje -
.. 'Taxi’s, publieke telefoons, geld lenen en met geld smijten, kroegen terroriseren en op de kortst mogelijke termijn vrouwen versieren, in al deze uiterlijke kenmerken die een romantische versie van het schrijversleven gestalte leken te geven, had Waterman (een van de psuedoniemen van mijn broertje) ongeëvenaarde hoogten bereikt.
.. Ook kon hij zijn ongeletterde kroegpubliek gemakkelijk een halve dag geboeid houden met een weerlegging van de Philosophy of Composition' –
..*En kon hij een verhaal van Poe, Melville of Stevenson zonder enige moeite en met veel verve, in bijna letterlijke bewoordingen navertellen*.
.*Provenier had Waterman nog nooit zien eten (voor voedsel nam hij soms een scheut melk in zijn rum) –
Schrijvers dronken.
(En keer had Provenier een week lang Waterman geen druppel zien drinken, de tijd die hij nodig had om, op de wijze van Simenon,
te roman te schrijven)* -
Ook nam mijn broertje wel eens *een taxi van Amsterdam naar Haarlem, of van Den Haag naar Haarlem, paaide daar aangekomen een tweede taxi, die hij voor de eerste uit liet rijden om het adres te vinden ..*
..*Zowel Storm als Waterman konden, schrijft Meijsing, om het even over welk onderwerp,op stel en sprong een degelijk stuk uit hun mouw schudden dat gehoorzaamde aan de regels van het genre en beantwoordde aan de eisen van het medium. Dat deden ze voor geld, boter bij de vis, niet omdat ze dat zo leuk vonden maar uit pure noodzaak. Door die noodzaak hadden ze het vak tot in hun vingers leren beheersen. Daarbij bezat bijvoorbeeld Waterman een angstaanjagend geheugen voor alle plots, karakters en dialogen van zelfs de meest obscure romans uit het Engelse taalgebied – daarmee vergeleken was Schultz’
kennis van de klassieke literatuur, ondanks de studies in Vergilius en de retorica, niet meer dan de samenvatting van een schools overzicht dat tot het repertoire van iedere gymnasiast
behoort*...*
Naast Pater J. Brouwers was Waterman de enige die, voor zover Provenier wist, zijn eigen woordenboek geschreven had: niet alfabetisch maar systematisch, wat zoveel wilde zeggen als een filosofische herschepping van de wereld.
Als er biografiëen over Nederlandse auteurs geschreven moesten worden, beweert Meijsing, dan zou interessanter en oneindig rijker materiaal gevonden kunnen worden in de levens van Waterman en Storm, dan in die van gevestigde en geroemde scribenten als Joost Bierman en Harry Mulisch.
Mislukte schrijvers mochten die twee eersten dan zijn – waaraan werd dat afgemeten? Aan verkoopcijfers? Recensieruimte? – in hun mislukking waren het des te meer rasschrijvers, de harde kern van de vereniging van
vakgenoten.*.
Tenslotte nog een andere passage:
..*Waterman placht een kwartier lang te extemporeren over zijn simpele behoefte aan een karaf water, gewoon kraanwater, niets bijzonders, leidingwater was in orde, bubbeltjes niet nodig, liever niet zelfs, vooral geen Spa, zuiver water, de waterleidingsduinen van Amsterdam voldeden prima, gekoeld hoefde ook niet, nooit ijsblokjes of dergelijke onzin die alles verdunnen, gewoon een glas water, et cetera, om dan razendsnel, op het laatste moment, eraan toe te voegen:
“Met een scheutje whisky”.*
Het staat allemaal zwart op wit in DE GRACHTENGORDEL, uit 1992, sleutelroman van Geerten Meijsing, een bescheiden maar zeer begaafd auteur, die onlangs de AKO-literatuurprijs kreeg.
Maar diezelfde broer die ooit beweerde het *waarlijk verhevener te vinden naast een kanon te sterven dan te blijven leven om borreltjes te drinken en foxtrots te dansen* (wat hij overigens heel goed deed) is niet meer.
Zijn as ligt verspreid over Ockenburg, bij Den Haag.
Hoe formuleerde Eddy du Perron het ook alweer?
De dood is niets misschien, het doodgaan alles.
© Marie-José VAN DEN HOUT
|