STEENBOK
22 December tot 21 Januari
Als anderen over mij, de Steenbok, praten
Is er altijd wel iemand, ze kunnen het niet laten,
Die zegt: ach, misschien heeft hij wel een luchtige ascendant
Zo’n gevestigde naam heb ik nu van zwaar-op-de-hand
En dan komen pas goed de grollen los
Wellicht is-ie geboren in Den Bosch
Of heeft-ie een voorouder uit de Franse Tijd
Daarmee doelen ze nog steeds op mijn zwaarmoedigheid
Persoonlijk zou ik best een optimist willen zijn
Die lieden hebben het alleen maar fijn
Het glas half leeg, het glas half vol
Wat koop ik nou voor al die lol
Ik ben nu eenmaal geen carnavalskind
Dat heb je ervan als Saturnus je bemint
Inderdaad geen grapjas, zoals men zegt
Maar wel standvastig, en oprecht
Soms verzinnen ze zelfs een nieuw ziektebeeld
Van wat er aan mij, Capricornus, niet allemaal scheelt:
Voorop loopt kennelijk mijn jaloezie
Nou, daarvoor hoef je niet in therapie!
Verder ben ik drager, zo men ’t nog niet weten mocht,
van de giftige virus van de achterdocht
En deze laatste gaat dan hand in hand
Met een eigengereidheid, tegen alles bestand
Voorts ben ik te koel tegenover anderen
Ook daarin zou ik moeten veranderen
Gemakshalve gaat men voorbij aan het feit
Dat ik niet te koop loop met mijn gevoeligheid
Is het wonderbaarlijk dat ik hoogten beklim,
Dat doe ik ook niet omdat ik zo graag trim
Daarboven in de bergen loop ik tot duizend te tellen
Plagen immers is prima, maar zulk een oordeel vellen!
Het antwoord op dit alles heb ik wel degelijk bij de hand:
Er is niet één medaille zonder ook een andere kant
Want was is zonlicht zonder schaduw, of hitte zonder kou
Nee, mijn munt keer ik pas om voor degeen van wie IK hou!
© Marie-José VAN DEN HOUT
|